Fragment

FRIDA
Ik heb in mijn jeugd weinig liefde gekend. Dat verwijt ik mijn ouders niet. Met z’n twaalven moest de liefde die er was eerlijk worden verdeeld. Als de hectiek van dat kleine huis met al die mensen me te veel werd, vluchtte ik naar buiten en rende het pad af het bos in. Ik was daar vaak te vinden. De stilte, de vogels, de rust. Op een dag, ik moet zo’n veertien jaar zijn geweest, liep ik langs het bosmeer in gedachten verzonken. Mijn aandacht werd gevestigd op de iepen die wat verderop stonden. Ik voelde me aangetrokken. Hoorde het geluid van de kruinen, het ruisen van de bladeren als fluisteren. Nu had ik dat wel vaker gehoord, maar die dag ging er een siddering door al mijn ledematen. Ik moest naar ze toe. Het was alsof ze riepen.

EVELIEN
De iepen riepen.

FRIDA
Ja echt. Ze riepen. Ik knielde bij ze neer en het was alsof de wind niet alleen door hun kruinen, maar ook door mijn hersens blies. Ik kreeg gedachten binnen. Nieuwe gedachten. Gedachten die niet van mij konden zijn en ik voelde dat ik thuiskwam. De eenzaamheid die ik ervoer tussen al die broers en zussen was tussen deze bomen op slag verdwenen. Opgelost. Sinds die dag praat ik met ze. Met alle bomen. En ze hebben heel wat te zeggen hoor.

EVELIEN
Jan, we gaan.

JAN
Maar ik vind ’t prachtig. Een prachtig verhaal.

EVELIEN
Ik ga dus echt niet met bomen babbelen.

FRIDA
Trek nou eerst je schoenen maar ‘ns uit. Geef ’t een kans. Wat heb je te verliezen?

Jan trekt zijn schoenen uit. Zijn sokken gooit hij binnenstebuiten in het gras.

Kijk, Jan is al zo ver.

EVELIEN
Je sokken, Jan. Dat bedoel ik dus.

JAN
O sorry.

FRIDA
Laat maar liggen, Jan. Dat komt wel.

EVELIEN
Dat komt helemaal niet. Ik moet die vieze zweetkaksokken dus altijd binnenstebuiten keren.

FRIDA
Je schoenen, Evelien.

Evelien zucht nog maar eens en trekt dan toch haar schoenen uit.

Knap hoor van je. Dat is al weer een overwinning. Hoe voelt dat nou?

JAN
Wel lekker. Sprietjes.

FRIDA
Lekker hè? En die sprietjes vinden dat helemaal niet erg. Daar kunnen ze best tegen.

Evelien stampt een keer venijnig in het gras.

FRIDA
Wat doe je Evelien?

EVELIEN
Ik moest toch aarden? Ik aard.