Interview met Peter Aten in Tableau, nummer 4 1998 door Gerard Kooistra
Als je zijn huis in een nieuwbouwwijk in Wormer binnenkomt, krijg je ineens een vleugje Méditerrané. Fresco’s op keukenmuren en op een tussenwand. En dat op de grens van het kille Waterland en de nuchtere Zaanstreek?
“‘t Is nog niet af,” zegt hij achteloos. Verbazingwekkend? Ach nee, Peter Aten (31 jaar) is grafisch ontwerper en werkt ondermeer voor televisie-programma’s als Nova en Jeugdjournaal. Die zonnige wandschilderingen kan je dus wel plaatsen als een (uit de hand lopende?) hobby. Maar hoe zit dat met die andere? Het schrijven van toneelstukken?
Aten was in 1996 winnaar – een gedeelde eerste prijs – van het Festival van het ongespeelde stuk in het Amsterdamse Bellevue. En ook voor de huidige jaargang is hij geselecteerd met zijn stuk Meconium. Daarnaast schreef hij stukken voor zijn eigen club WTG/UEK waar hij tevens speelt en regisseert. En desondanks is zijn kunde, naar mijn stellige indruk, nog te weinig tot buiten de Zaanstreek doorgedrongen. Jammer, want de drie stukken die ik van hem las munten uit in korte, vaak kurkdroge zinnetjes, waarin understatement troef is.
“Dialogen, dat is geloof ik wel mijn sterke punt”, zegt de Zaankanter bescheiden. Ik kan er erg van genieten als het pit en power heeft. Als er van alles tussen de zinnetjes gebeurt. Ik schaaf en piel er voortdurend aan, om het zo kernachtig mogelijk te krijgen. Toen ik op de Rietveld Academie zat, ging ik elke dag met de bus op en neer naar Amsterdam. Ik noteerde regelmatig wat ik om me heen hoorde, flarden van gesprekken. Die krabbeltjes – grafisch ontwerpen en toneelschrijven komen in een aantal opzichten overeen – werkte ik later uit tot grotere gehelen. Ik schreef dan met in m’n achterhoofd mensen die ik kende; dat zorgt voor meer continuïteit in je personages dan wanneer je al die losse aantekeningen achter elkaar plakt. Dat heb ik bijna vier jaar achtereen gedaan, zonder dat het leidde tot afgeronde stukken. Maar zo heb ik me de techniek van het dialoog schrijven wel eigen gemaakt. Pas aan het einde van de Rietveld-studie voelde ik de behoefte weer eens echt een stuk te schrijven, wat ik sinds de lagere school niet meer had gedaan. Enfin, dat werd dus Télé.”
De stukken van Aten zijn zeer speelbaar voor het amateurtheater. Niet alleen vanwege de dialogen. Vooral een stuk als Télé zou een welkome afwisseling zijn bij die afgelebberde combinatie (Een lichte lunch en Tussen de happen door) van “restaurantstukken”. Ook in Télé bevinden we ons in een restaurant, maar dan één met als specialiteit dat de etenden hun eigen televisie-menu kunnen samenstellen. Door deze setting komen irritaties en prikkelige steken onder water in een uitgeblust huwelijk steeds dwingender boven drijven.
In de stukken die ik van hem las zit vaak iets onrustbarends, iets verwrongens en absurds dat met verval in relaties te maken heeft. Soms zit dat “iets” in de toon van het stuk, soms ook in een vreemde situatie, zoals in Uit de kille grond van mijn hart, waarin een man een eigenlijk heel alledaags gesprekje heeft met zijn overleden echtgenote. Naar mijn smaak zouden de donkere kanten van het bestaan nog wel wat sterker tot uiting kunnen komen, maar Aten zegt: “Als ik schrijf voel ik soms ook dat ik die donkere kant opga; maar later corrigeer ik het weer, omdat ik het overdreven vind. Mijn stukken hebben wel iets zwartgalligs, maar het is nooit hopeloos. Eerder mild, dat past ook beter bij de mensen voor wie ik het schrijf”.
Het is vooral aan WTG/UEK te danken dat het werk van Aten gespeeld wordt. “Ik kom daar al van kinds af aan. Mijn moeder en tante spelen er. Ik was vijf toen ik voor het eerst mee ging. Gieren op het veilig nest, geloof ik, nog in de Nieuwe Sociëteit”. WTG/UEK heeft tot nu toe twee eenakters van Aten opgevoerd, het eerder genoemde Uit de kille grond van mijn hart en de monoloog Duifje, gespeeld door Ria Jak, die er de publieksprijs mee won op het Zaans eenakterfestival van vorig seizoen. Aten beaamt dat gespeeld worden het meest leerzame is voor een schrijver. “Wat dat betreft zou er veel meer georganiseerd moeten worden. Waarom niet readings geven van ongespeelde stukken, zoals Bellevue organiseert. Als je dat met goede acteurs doet, kunnen er dingen uit je tekst naar voren komen die je nooit vermoed had. Eén van de rollen in het prijswinnende stuk Een nogal ingrijpend ongeluk, was nogal timide van karakter, althans zo had ik het geschreven. De actrice die het las gaf er juist een heel komische invulling aan. En dat werkte beter. Of bijvoorbeeld zo’n schrijfestafette met een aantal schrijvers. Komt daar nog een vervolg op? Zou De Kunst of het NCHA moeten organiseren. Kijk, het is leuk om te schrijven, maar op een gegeven moment moet je ook weten waarvoor je het doet. Groepen zelf zouden trouwens ook meer moeten durven.
Schrijvers moeten dus meer gestimuleerd worden om voor het amateurtheater te schrijven. Dat betekent deadlines. “Hou er over op, in mijn werk word ik ermee dood gegooid. Daar moet alles snel af en zit je bovendien vast binnen de kaders van een ontworpen stijl. Dat is juist het fijne aan schrijven, je kan er de tijd voor nemen en je bent vrij in wat je bedenkt. Ik begin vaak met een spannend beeld, zonder dat ik de plot ken. Dan kan je jezelf verrassen in de zin van: hé, waar gaan we nu naar toe. Maar je hebt gelijk, op een gegeven moment moet je het ook uit handen durven geven. Dat vind ik nog steeds moeilijk. Ik geloof dat ik de meest kritische lezer ben van mijn eigen werk. Vandaar misschien ook dat ik nog niet zo bekend ben. Maar een deadline is ook relatief. Als spelers en regisseurs ermee gaan werken, is het hun beurt om te schaven. Het is eigenlijk nooit af.”